
Zr. Maria Theresia Demetz vertelt
Ik, zr. Maria Theresia wil graag mijn herinneringen aan de stichteres, Moeder Maria-Teresa Tauscher, van de Carmel van het goddelijk Hart van Jezus met jullie delen.
Thuis bij mijn ouders, las ik een advertentie in het katholiek dagblad met de oproep: Wie redt een wit heidenkind? Ik las dat er in Berlijn het eerste St. Josephhuis in de Pappelallee geopend was door Maria Tauscher. De advertentie liet me niet los en dacht er veel over na. Ze beschreef de ontzaglijke ellende van de vele arme, voor het grootste deel ongedoopte kinderen, die in de grote steden van Europa, met name Berlijn, voor galg en rad opgroeiden. Zij was de eerste, die daarmee de aandacht van de katholieke wereld op de arme heiden-kinderen van Europa vestigde. De ondertitel luidde: St. Jozefshuis, thuis voor thuisloze kinderen, Pappelallee 110-111. Maria Tauscher. Wie was deze Maria Tauscher toch?
Mijn vader oordeelde dat zij zeker protestant moest zijn; In Berlijn waren toch alleen maar protestanten. Dezelfde oproep werd gelezen door kapelaan Karl Ettl in de “Meraner Bürggräfler”. Hij was kapelaan in Innsbruck. Hij stuurde haar regelmatig giften en iedere keer ontving hij van mejuffrouw M. Tauscher een mooie, uitgebreide brief over het begin en de vooruitgang van het werk en dat ze het liefst kandidaten uit Tirol zou willen hebben. Deze brieven - al een flink aantal - kreeg ik van hem om ze te lezen. Ik werd letterlijk gegrepen door de inhoud en werd zo enthousiast dat ik over geen enkele orde meer wilde horen. De naam: Dienaressen van het Goddelijk Hart van Jezus, de levenswijze naar de oude regel van de Karmel en de constituties van de heilige moeder Teresa van Avila, de zorg en de opvoeding van kinderen uit de armste lagen van de bevolking, de huismissies bij de van God afgedwaalde gezinnen, namelijk bij arme emigranten. Daarbij de eerste ijver en boetegeest van een nieuwe, door God geïnspireerde gemeenschap. Dit alles trok me enorm me aan en ontvlamde in mij een groot verlangen.
Ik besloot haar een brief te schrijven:
St. Ulrich, 1 maart 1897
Zeer geëerde mejuffrouw!
Vanwege de goedheid van de hoogeerwaarde heer pastoor, werkzaam in het stadspastoraat te Innsbruck, is mij de eer en het geluk ten deel gevallen, geëerde mejuffrouw Tauscher en haar grote werk, het Sint Jozef-kinderhuis te leren kennen. Hoewel mijn onwaardige naam u ook reeds bekend zal zijn, zal het u toch niet ongewenst zijn, de nadere details over mijn leven te horen.
Ik ben van 10 kinderen de op twee na oudste, en op dit moment naast vier broers de enige dochter, aangezien God de anderen bij Zich heeft genomen in de hemel. Behalve de twee jaren op kostschool, de drie maanden lokale kookles en 1 jaar naailes in Innsbruck, was ik altijd thuis en hielp ik mijn moeder in het huishouden. Mijn belangrijkste bezigheid was koken en naaien, en daarnaast het verrichten van huishoudelijke taken.
Sinds geruime tijd voel ik nu de aandrang, mij aan het kloosterlijk leven te wijden. Ik heb hierover gesprekken gehad met de bovengenoemde hoogeerw. heer, mijn enige biechtvader, die ik volledig heb vertrouwd. Mijn wens was het missiezuster te worden, want ik heb een grote voorliefde voor huiselijkheid en de opvoeding van kinderen. Hier kwamen grote moeilijkheden en hindernissen op mijn pad, en daarom verwees de hoogeerw. heer Ettel mij naar Berlijn, naar dit grote missiewerk voor de witte heiden-kinderen, in het Sint Jozef-huis. Ik was er direct enthousiast en vastbesloten over, want ik zag daar een uitgebreid veld van zeer verdienstelijk werk en huiselijke taken.
De bedoeling van deze brief nu, zeer geëerde mejuffrouw, is het vragen om mijn opname, die u mij al via hoogeerw. heer Ettel toegezegd hebt, in uw vrome genootschap, en er naar toe te gaan, wat nu mijn enige wens is.
Hooggeëerde mejuffrouw Tauscher! Ik kom bij u met een hart vol vreugde en met de pure bedoeling, de lieve God alleen in armoede en maagdelijkheid te dienen. Ik verlaat mijn mooie vaderland, mijn goede ouders en lieve broers, om mijn leven voor het welzijn van deze onsterfelijke kinderzielen, de lievelingen van de Heer, te offeren. Ik vertrouw mij aan u toe en geef mij aan u over als mijn tweede moeder, met lichaam en ziel, met mijn zwakheden en gebreken en voeg mij in deemoedige gehoorzaamheid in al uw aanwijzingen.
Sta mij toe hierbij mijn foto’s en enkele getuigenissen te voegen. De overige doop- en vaccinatiebewijzen, mijn paspoort en gezondheidsverklaring zal ik later nasturen. Wat betreft de mee te brengen was en kledingstukken vraag ik u vriendelijk, mij te laten weten, hoeveel er nodig zijn en hoe ik deze te vervaardigen zijn. Omdat ik ze zelf wil maken en er veel andere dingen te regelen zijn, is de tijd erg krap, maar we zullen zien, het uiterst mogelijke te doen; misschien na Pasen - de hoogeerw. heer Etten heeft mij uw gewaardeerde foto’s gestuurd om te bekijken. Ze zijn mij zo goed bevallen.
Ten slotte vraag ik u nu, hooggeëerde mejuffrouw, me uw liefde en genegenheid te willen schenken, die ik altijd zal streven waardig te beantwoorden.
Met blijken van de grootste hoogachting, wacht met eerbiedige handkus, uw weledelwaardige geheel gegeven,
Maria Demetz
Mijn ouders stonden geheel achter de kloosterroeping van hun enige dochter. Vader Dominik voegde de volgende zinnen aan het opnameverzoek toe:
St. Ulrich, 2 maart 1897
Weleerwaardige mejuffrouw Tauscher!
Haar moeder en ik kunnen de brief van onze dochter niet laten weggaan zonder ook van ons enkele regels aan u, hooggeëerde mejuffrouw, toe te voegen. Maria is onze enige dochter, zij was altijd zeer lief en een grote hulp voor haar moeder. Het is voor ons wel echt zwaar om haar te verliezen. Toch zien wij in, dat dit haar roeping is, en dat zij in het klooster gelukkig zal zijn; en wat wil ons ouderhart anders dan het geluk van onze kinderen.
Daarom brengen wij dit offer aan onze lieve God en geven wij onze Maria over aan u, zeer eerwaardige mejuffrouw en aan uw grote werk, wel met een zwaar hart, maar met het volste vertrouwen.
Met de grootste hoogachting ondertekenen vol eerbied,
Dominik en Maria Demetz