
Intreden in Berlijn 1897
Ik kreeg toestemming om in april 1897 in te treden in Berlijn. Het grote, nieuw gebouwde, rode huis stond er al met het opschrift: Sint Jozefshuis, huis voor thuisloze kinderen. Ik vond het zo mooi.
Ik moest wachten in de spreekkamer en even later kwam ‘Lieve Moeder’, zo noemde de zusters en kinderen haar, mij in de spreekkamer begroeten. Ik zag Maria Tauscher, die ik al zo lang wenste te zien en te leren kennen, voor het eerst. Een lange, slanke gestalte met fijne manieren en een goedige glimlach, in de kleding van de Dienaressen van het Goddelijk Hart: een bruin-wollen, op een habijt lijkende jurk met normale, nauwe mouwen. Daaroverheen een bruin lang schort van kasjmier en een kleine pelerine of een kraag van dezelfde stof. Eronder een kleine witte doek om de hals. Haar lichtbruine haren waren in een midden scheiding en over de oren gekamd, in een eenvoudige vlecht. Hoe mooi vond ik dit alles.
De manier van kleden was hetzelfde voor de in het zwart geklede postulanten, die na de termijn van een jaar of ook al eerder als ze trouw en degelijk bleken te zijn. De postulanten ontvingen bij de intrede al meteen een nieuwe naam en zij werden ook zuster genoemd. Maar tegen de stichteres werd “Moeder” gezegd. Deze naam hadden de allereerste kinderen haar al gegeven, die haar als hun moeder met “jij” mochten aanspreken. Iedereen, priesters en leken, artsen en arbeiders noemden haar “Moeder”. Van heinde en ver stond zij bekend als de moeder van de Pappelallee.
Wanneer zij naar buiten gingen, droegen de bruine zusters over hun gewone kleding een lange, bruine, van voren gesloten wollen mantel met mouwen en een langere schoudermantel eroverheen, als hoofdbedekking een, uit karton zelf-gemaakte, ronde baret, overtrokken met dezelfde bruine Cheviot-stof. Zo gingen de zusters in Berlijn op missie, de postulanten in zwarte, wereldlijke kleding.